navigatiebalkStevenskerkActueelStevenskerkStevenskerkStevenskerkStevenskerk
    < terug >
Uit: De Hervorming van 1884, blz. 36–37 (nr. 9 van za. 1 maart 1884)

Hulde aan Joh. Hooykaas Herderscheê

Eene droevige tijding was voor de voorstanders der nieuwe richting op godsdienstig gebied, voor de vrienden van vrije vroomheid in den boezem der Hervormde gemeente te Nijmegen het bericht, dat hun hooggeschatte leeraar Joh. Hooykaas Herderscheê, na een jaar lang rust te hebben genomen, om redenen van gezondheid zijn eervol emeritaat gevraagd en verkregen had.
Toen dan ook zijn abtgenoot [sic] ter Haar op zijn verzoek den 30sten December l.l. een woord van afscheid in zijnen naam tot de gemeente richtte naar aanleiding van Rom. VIII vs. 38 en 39 had deze—en hoe kon het anders?—daarbij woorden gegeven aan het gevoel van diepen weemoed, dat hem en alle vrienden van den scheidenden leeraar bij dat heengaan vervulde en de dure verplichting in het licht gesteld, welke het vrijzinnig deel der Hervormde gemeente van Nijmegen had aan een man, die gedurende bijna 32 jaren met onbezweken ijver en onkreukbare nauwgezetheid zijne groote gaven van hoofd en hart aan de aankweeking van vrijen godsdienstzin had dienstbaar gemaakt.
Doch ook buiten Nijmegen maakte die tijding een pijnlijken indruk.
Al heeft de heer Herderscheê ook nooit de pers doen zweeten, als redacteur van Nieuw en Oud heeft hij aan de nieuwe richting jaren lang onschatbare diensten bewezen. Gaf hij van tijd tot tijd eene vrucht zijner pen in het licht, hoeveel was daarin niet, dat en het hoofd verhelderde en het gemoed veredelde! Zonder twijfel behoort hij tot de uitnemendste baanbrekers en woordvoerders van de nieuwe godsdienstige richting in Nederland. En zulk een strijder zag zich genoodzaakt om zich terug te trekken uit het slaggewoel!
Geen wonder waarlijk, dat bij zijne vrienden en vereerders in en buiten Nijmegen het plan rijpte om hem door een stoffelijk huldeblijk te toonen, hoe hoog men zijn arbeid waardeerde, hoe noode men hem tot zijne rust gedwongen zag. Zij begrepen daarbij evenwel te recht, dat om den wil zijner gezondheid elke aandoening zooveel mogelijk moest worden vermeden. Van eene plechtige overhandiging der tot aandenken bestemde geschenken kon dus geen sprake zijn.
In alle stilte werden deze dan ook aan zijne woning bezorgd, nadat men den hooggeachten vriend op de verrassing, die hem verbeidde, althans eenigszins had voorbereid. L.l. Donderdag 21 Februari zag hij zich daarvan in het bezit gesteld.
Zijne vrienden en geestverwanten uit de gemeente schonken hem een boekenkast, eene monumentale pendule, de plaat naar Kaulbach’s welbekend meesterstuk “das Zeitalter der Reformation,” benevens de borstbeelden van Lessing en Herder. Een album, bevattende de namen der gevers, was er bijgevoegd.
Ruim een zestigtal hoogleeraren en predikanten uit de verschillende Protestantsche Kerkgenootschappen van ons vaderland hadden zich vereenigd tot eene dergelijke hulde.
Uit hunnen naam werd den heer Herderscheê toegezonden: 1o. de ets van Walther (épreuve d’artiste) naar Munkaczy’s schilderij “Christus voor Pilatus”, en 2o. een groep voorstellende: “Amor en Psyche” naar Canova. Wie in Herderscheê’s “Najaarsbloemen” zijn woord over: “de menschelijke ziel het voorwerp der goddelijke liefde” (naar aanleiding van Hamerling’s gedicht “Amor en Psyche”) gelezen heeft, vraagt zeker niet, waarom de keus op deze groep viel.
Het album, dat de namen dezer gevers bevat, wordt geopend met eenige dichtregelen van de hand van den heer B. ter Haar Bz. Daar zij den geest, die bij het aanbieden van deze geschenken heeft voorgezeten, volkomen juist wedergeven, laten wij ze met toestemming van den schrijver hier volgen:

Heb dank voor wat gij deedt en waart
Voor reinen godsdienstzin (den grootsten schat op aard
Van al wat mensch heet), doel van al uw denken, streven.
Wel hebt hij aan die taak U zelv’ geheel gegeven,
Zoolang Ge uw krachten zaagt gespaard,
Voor smaad noch kettervloek vervaard.

Der godsdienst hoofdzaak, bron van ’t ware zieleleven,
 Aanbiddings voorwerp,—neen, dat was U Jezus nooit,
Hij, die den eernaam “goed” aan God alleen wil geven,
 Waar dankbare eenvoud hem met dezen titel tooit.

Die hoofdzaak is en blijft Gods liefde U, de eeuw’ge en heil’ge,
 Die onverpoosd met macht de menschenziele trekt,
 Met vleug’len Zijner trouw haar dekt,

Opdat Hij haar voor smart en dood beveil’ge,
 Is ze afgedwaald,—haar zoekt, in haar nieuw leven wekt,
Haar zoo een nieuwen dag van zaligheid doet gloren,
 Ook waar door eigen schuld heur heilstaat ging verloren.

Toch vlocht ook uwe hand in menig heilig uur,
 Waarin Ge ons tot den strijd der godsvrucht riept te wapen,
Door dankbre liefde ontvonkt in rein, bezielend vuur,
 Den grooten menschenzoon eene eerkrans om de slapen,

Hem, die de liefde Gods in ’t diepst van ’t harte droeg,
Alleen naar ’s menschen heil en ’s Vaders eere vroeg,
 Al zag hij aan zijn voet een dreigend’ afgrond gapen,
Die in ’t “ten bloede toe weerstaan”
Zoo sterk, zoo fier is voorgegaan.
En daarom zij ’t u zoet, te staren op de beelden,
 Als tolk van veler dank door ons u aangeboôn:
De Psyche, door haar god gewekt tot hooger weelden,
 Voor ’s Landvoogds rechterstoel, de reine menschenzoon.
Verkwiktet Gij ons hart met keur van Najaarsbloemen,
 Uit uwes geestes rijke gaard;
 Zij blijve—geve ’t God—voor fellen storm bewaard,
Opdat wij dankbaar mogen roemen:
“Hoe schoon zijn nog haar Winterbloemen.”

Wij twijfelen geen oogenblik, of alle lezers der Hervorming zullen zich van ganscher harte bij den laatsten wensch aansluiten.

V.

___________


Uit: De Hervorming van 1884, blz. 42 (nr. 10 van za. 8 maart)

INGEZONDEN STUKKEN

Een woord van dank

Aan den redacteur van de Hervorming

Het is, dunkt mij, de beste weg mij tot u te wenden met vriendelijk verzoek de tolk te willen wezen, door middel uwer Courant, van mijn oprechten dank. Trouwens gij zelf moogt u daarvan uw zoo rechtmatig deel toeeigenen en zijt de naaste om aan uw beide broeders te zeggen met wat welgevallen ik ook hunne namen in het zoo goed voorziene album aantrof.
Welk eene verrassing heeft men mij bereid! Wat goede, beschamend goede, woorden in dicht en ondicht liet men mij dezer dagen hooren! In wat vriendelijk licht werd het nu afgesloten tijdperk mijns levens geplaatst! Het zou kunnen zijn, dat nog deze en gene zijn naam had willen geven, die aan de aandacht mijner wakkere ambts- en kransbroeders (die het initiatief namen) is ontsnapt, doch ik zeg ook hun evenals u allen, vrienden en geestverwanten, die tot dit kostelijk geschenk hebt samengewerkt, dank uit den diepsten grond mijns harten. Hoevele gedenkwaardige tijdperken en voorvallen uit mijn leven komen mij, bij het doorbladeren van dit album, voor den geest. Wat blijvende liefderijke zin is er in te bespeuren. En wat de toekomst aangaat, ik voor mij zal, zoo lang ik kan, een belangstellend toeschouwer blijven van ulieder edel Gode welgevallig werken en strijden. Daartoe zal mij èn onze vriendschap dringen èn het middelpunt van al dien arbeid, beiden aanschouwelijk in uw geschenk, waaronder ik in gedachten geschreven zie: symbool en werkelijkheid.
Geloof mij
uw vriend,
Joh. Hooykaas Herderscheê.
Nijmegen, 3 Maart 1884.