navigatiebalkStevenskerkActueelStevenskerkStevenskerkStevenskerkStevenskerk
    < vorige | volgende | overzicht >

Bijbelverzen in het koor

 Plaats van de verzen

Op de plaats waar tot 1579 het sacramentshuisje stond, hebben de protestanten enkele Bijbelverzen aangebracht waaruit moest blijken dat het bewaren van gewijde hosties als het ‘lichaam van Christus’ een vorm van bijgeloof en afgoderij was (het huisje werd afgebroken, de schilderingen van Mozes en Aäron aan de buitenkant van het koor overgekalkt). De teksten op de cartouche werden in 1580 door de protestanten aangebracht, en in 1585 door de katholieken weer grondig met zwarte en grijze verf overgeverfd. Na 1600—de kerk was toen alweer enige tijd in protestantse handen—is het muurvlak gewit en zijn er bogen en lijsten van gips op aangebracht, die met ca. 80 spijkers werden vastgehouden. Bij de restauratie van de kerk na de Tweede Wereldoorlog zijn de gipsen ornamenten verwijderd, waarna fragmenten van de teksten tevoorschijn kwamen. Met veel moeite kon 35% van de letters in leesbare staat onder de kalk- en verflagen vandaan worden gehaald. Hoewel dus in zeer slechte toestand gevonden, konden de verzen met behulp van een Bijbel toch gerestaureerd worden (nadat eerst de spijkers met grote voorzichtigheid verwijderd waren).

De teksten zijn afkomstig uit de zogenaamde Emder of Deux Aes-Bijbel van 1561–1562, de Bijbelvertaling die de calvinisten gebruikten tot de Statenvertaling van 1637. Het gaat om verzen uit Jesaja 66, Handelingen 7 en 17, Matteüs 26, Lucas 22 en 1 Korintiërs 10 en 11.

Enkele restauratiefouten—genoemd in Gruys (1989), 256—zijn naderhand gecorrigeerd; ook werd toen uit de onwaarschijnlijke reconstructie “Dit seij Heer Jesus” in regel 8 het betere “Ende de Heere Jesus” gemaakt. Enkele fouten zijn blijven staan: in regel 2 “Die hemel” (i.p.v. “Den hemel”) en “mij een” (voor “mijnen”), en in regel 6 “niet geener” (i.p.v. “met geener”). Aan het eind van regel 2 ontbreekt het woord “is”. Drie zichtbare correcties—invoegingen in een kleinere letter—waren ook in de oorspronkelijke schildering aanwezig: regel 5 “Hemels”, regel 7 “ende alle dinck” en regel 22 “wil”. De spelfout “neiuwe” in regel 11 stamt van de oorspronkelijke schildering.

Literatuur:
- Gruys, A., ‘De muurtekst op de noordwand van het hoogkoor in de St.-Stevenskerk te Nijmegen’, in: P. Bange & P.M.J.C. de Kort (eds.), Die fonteyn der ewiger wijsheit, Nijmegen: Centrum voor Middeleeuwse Studies, 1989, 253–258.
- Meere, J.A.P., ‘Renovatie van een wandtekst in de St. Stevenskerk te Nijmegen’, Eisma’s Schildersblad 72 (1970–1971) nr. 25, 921–922.

Hieronder volgt een transcriptie van de verzen.

Isa(ias) 66  Handelin(gen) 7 Cap(itulo)
Ende Salomon bouwde Gode een huijs, Maer Die Allerhoechste woent niet in tempelen
met handen gemaeckt: gelijck de propheet seijde “Die hemel is mij een throen, ende Die Erde Die
een voetbanck mijner voeten: wat huijs sult ghij mij timmeren” seijde de Heere “of welck is Die plaetse
mijner ruste: Heeft niet mijn handt Dit al gemaeckt”: ** Handelin(gen) 17 Cap(itulo) **
De God, die de werelt gemaeckt heeft, ende wat Daer in is: dese want hij een heere is des Hemels
ende der Aerden woont niet in tempels met handen gemaekt: wort oock niet geener menschen
handen gedient alsof hij enich dinck behoefde: want hij selven geeft allen het leven ende adem ende alle dinck.
Mattheus 26   Luc(as) 22   1 Corin(thios) 11
Ende de Heere Jesus in den Nacht Doen hij verraden ward, naem het broet Ende als hij ge-
danckt hadde braect hijt ende seijde: “Nemet, etet, Dat is mijn lichaem welc voor U gegeve
wordt Doet dit tot mijner gedachtenies” Dees gelicken naem hij oock den drinckbeker
seggende: “Drincket alle daer ut: Diese Drinckbeker is het neiuwe(sic!) Testament in mijnen
bloede Doet dit so meijnichmael als ghij dien drinckt tot mijner gedachtenisse: want so
meijnichmael als ghij dit broet sult eten, ende deesen drinckbeker sult drincken, sult ghij
den doet des Heeren verkoendigen tot dat hij koemt ** 1 Corin(thios) 10: Hierom **
mijne lieve vliet den Afgodendienst: Als mit de verstandige spreke ick: oordeelt ghij,
dat ick segge: Die drinckbeker der dancksegginghe daermit wij danckseggen is die
niet die gemeijnschap des bloets Christi: Het broet dat wij breken is dat niet die
gemeijnschap des lichaems Christi: want wij vele zijn een broet ende een lichaem
want whij wele zijn alle eens broets delachtig Siet Israhel na den vleesche die de
Offerhande eten zijn sij niet des Altaers delachtich: wat segge ick dan: dat de Afgodt
wat is: of dat de Afgoden offer wat is Neen, maer dat die Heijde wat sij offeren, den Duijvelen
offeren ende niet Gode: ende ick en wil niet dat ghij mit den Duijvelen gemeijnschap hebt.